1. Veulenworm
De veulenworm (Strongyloides westeri) is de eerste worm die een pasgeboren veulen zou kunnen besmetten. Deze worm leidt gelukkig maar in heel beperkte mate tot diarreeklachten, waardoor een routinematige ontworming (vaak op 7-14 dagen leeftijd) niet noodzakelijk is.
Besmetting met veulenworm vindt in eerste instantie via de merriemelk plaats. In het veulen ontwikkelen zich volwassen wormen die eieren leggen, die vervolgens weer met de mest uitgescheiden worden en de omgeving besmetten. Daarna herbesmet het veulen zich doordat de veulenworm vanuit de omgeving door de intacte huid kruipt. Vanaf 4-5 maanden leeftijd ontwikkelen veulens een natuurlijke immuniteit tegen veulenworm.
Pas bij (zeer) zware besmetting kunnen er klinische symptomen optreden. Vaak gebeurt dat op plekken waar te weinig uitgemest wordt. In geval van diarree bij veulens rond 7-21 dagen leeftijd, kan mestonderzoek uitwijzen of er sprake is van een (zware) veulenwormbesmetting. Het veulen kan dan ontwormd worden met een gepast middel. Als er in het verleden ook al problemen zijn geweest met veulenworm op het bedrijf, kan er overwogen worden om de merrie in de laatste maand van de dracht te ontwormen, om zo te voorkomen dat het veulen via de melk besmet wordt.
2. Spoelwormen
Spoelwormen (Parascaris equorum) komen wereldwijd veel voor bij veulens en jaarlingen. Bij veulens tot 6 maanden oud is het de belangrijkste en meest ziekteverwekkende parasiet. Vanaf 6 maanden ontwikkelen veulens een natuurlijke immuniteit tegen spoelwormen; deze afweer is meestal volledig op ongeveer 12-18 maanden leeftijd. Daarom zien we (bijna) geen spoelwormbesmettingen bij paarden vanaf 1.5 jaar oud. Belangrijk is dus om een veulen te ontwormen op 2 en 5 maanden leeftijd wanneer ze het meest vatbaar zijn voor de spoelworm.
3. Bloedwormen
Vanaf een leeftijd van ongeveer 6 maanden worden naast spoelwormen ook bloedwormen (Cyathostominae of kleine Strongyliden) belangrijk. In tegenstelling tot volwassen paarden, is er bij veulens en jonge paarden geen goede verhouding tussen het aantal wormeitjes die in de mest gevonden worden en de zwaarte van de besmetting. Wel kan je dierenarts door middel van mestonderzoek kijken tegen welke wormsoort(en) je veulen(s) behandeld moet(en) worden.
Bij volwassen paarden zijn bloedwormen de meest voorkomende parasieten. Paarden ontwikkelen in meer of mindere mate een natuurlijke afweer tegen een bloedwormbesmetting. De mate van afweer kan je goed nagaan op basis van het aantal eieren dat in de mest zit. Mestonderzoek moet vervolgens uitwijzen of je je volwassen paard tegen bloedworm moet behandelen.
4. Lintwormen
Lintwormen (Anaplocephala perfoliata) worden overgedragen via een tussengastheer: de mosmijt. Het paard besmet zichzelf doordat de geïnfecteerde mosmijt tijdens het grazen wordt opgegeten. Uiteindelijk zal het besmette paard ook weer eipakketjes (proglottiden) uitscheiden met de mest. Dit gebeurt echter niet continu; daarom is mestonderzoek op lintwormen enkel van waarde als de uitslag positief is. Wanneer er geen lintwormeieren gevonden worden in de mest, kan een lintwormbesmetting niet worden uitgesloten. Daarom worden paarden vaak in het voor- en/of najaar standaard ontwormd tegen lintwormen. Zeker als ze op een weide lopen die verdacht kan zijn van mosmijt. Tegenwoordig zijn er ook speekseltesten beschikbaar om een lintwormbesmetting op te sporen. Deze is echter betrouwbaarder wanneer een groep paarden onderzocht wordt (in plaats van één enkel paard).
5. Aarsworm
Aarswormbesmettingen (Oxyuris equi) kunnen op stal of op het weiland opgelopen worden. De vrouwtjes leggen hun eieren in kleverige pakketjes rond de anus van het paard. Het naar buiten en terug naar binnen kruipen van de volwassen vrouwtjes veroorzaakt jeuk bij het paard, waardoor het typische staartschuren optreedt. De staart verandert aan de bovenkant in een wilde bos uiteen staande, gebroken en gespleten haren. Dit kan een eerste teken zijn van besmetting.
Op die manier worden de eieren in de omgeving afgezet op allerlei oppervlakken, waardoor de kans op verspreiding en herbesmetting (door oplikken) groter wordt. Het reinigen van de omgeving is dan ook een belangrijke maatregel naast het ontwormen, om (jeuk veroorzaakt door) aarswormen te bestrijden.
6. Horzeleitjes
Horzeleitjes (Habronema spp.) zijn goed te herkennen als stevig vastzittende gele stipjes op de vacht van het paard. Zij worden door paarden opgelikt en overleven eerst in het mondslijmvlies. Een paar weken later hechten de horzellarven zich vast in de maagwand. Tijdens de volgende lente laten ze los en komen met de mest naar buiten. Deze dikke larven kan je gemakkelijk met het blote oog waarnemen. Na een paar keer verpoppen, worden het volwassen horzels.
Doorgaans geven horzellarven weinig problemen, maar een zware besmetting kan gevaarlijk zijn. De reguliere ontworming in de herfst werkt goed, maar het is ook belangrijk om te voorkomen dat de eitjes opgelikt worden. Dit kan je doen door je paard te wassen met lauw water met azijn. Ook zijn er speciale schuurblokjes en horzelmesjes op de markt om de eitjes te verwijderen.
De dierenarts vervult een belangrijke rol in het leven van je huisdier. Voer je locatie in om verbonden te worden met een specialist in uw buurt
VIND EEN DIERENARTS DICHTBIJBNL-PAN-220200001